Wie vertrouwt de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel?
Artikel Harry van Dalen en Kène Henkens
Op 1 januari 2028 moet het nieuwe pensioenstelsel in werking zijn. De overgang wordt met spanning tegemoet gezien door verschillende partijen. Wat kunnen we verwachten als we pensioendeelnemers een keuze laten maken tussen het oude en het nieuwe stelsel? Allereerst blijken keuzes erg gevoelig voor ‘nudging’, de stille hints die schuil gaan achter het presenteren van keuzeopties. Ten tweede: jongere deelnemers zijn veel vaker voorstander van een overgang naar het nieuwe stelsel dan oudere leeftijdsgroepen.
Nieuw pensioenstelsel
Werkgevers, werknemers en het kabinet hebben – nadat hier vele jaren over is overlegd – in 2019 met elkaar afspraken gemaakt in het Pensioenakkoord over een nieuw pensioenstelsel dat meer toegesneden is op de eisen van de moderne arbeidsmarkt, persoonlijker en transparanter is. De verschillen tussen oud en nieuw stelsel zijn groot. In het nieuwe stelsel wordt niet langer een “uitkeringsbelofte” gedaan, maar enkel afspraken gemaakt over in te leggen pensioenpremies. Het beleggingsresultaat dat bereikt wordt met die premies bepaalt uiteindelijk de hoogte van pensioenuitkering in de tweede pijler. Die uitkering kan mee- of tegenvallen. Dat risico wordt niet langer door het pensioenfonds of beter het collectief van deelnemers gedragen, maar vooral door de pensioendeelnemer zelf. Kortom, de pensioenuitkering wordt onzekerder. De kenners zullen over die onzekere pensioenbelofte toevoegen: die uitkering was altijd onzeker. In het oude stelsel werd indexatie jarenlang achterwege gelaten en als het heel slecht ging werd de uitkering zelfs gekort. In het nieuwe stelsel – zo is de verwachting – zal verhoging van pensioen bij goede beleggingsrendementen eerder aan de orde zijn omdat de strenge regels rond dekkingsgraden worden losgelaten.